December 1944 / Januari 1945
Toen het frontgebied tot aan de Maas was genaderd, was langzaam de winter op komst.
De meeste mensen hadden dan ook Duitse soldaten in huis. Iedereen die een kamer of ruimte had werd door de Duitse weermacht gevorderd. Iedere morgen was er groot appel tussen ons huis en Wim Gramser (d’n bal). Dit appél werd ook in de gaten gehouden door de Engelsen die aan de andere kant van de Maas zaten. Dat gebeurde door de “Jabos” (kleine jachtbommenwerpers) die hele dagen boven het frontgebied vlogen. Je kon er vast op rekenen, als zij iets zagen dat de Engelsen van over de Maas een “Schrapnel-granaat” afschoten. Het gevaar was dan ook dat wij als burgers even veel gevaar liepen als de Duitse militairen. Zo vielen er tussen de burgerbevolking ook doden en gewonden. Mijn vrouw was eveneens heel erg gewond geraakt door een granaatscherf.
Het was bijzonder gevaarlijk. De koeien en paarden werden door de SA bij de boeren uit de weilanden gehaald en naar Duitsland gedreven. Het was dan ook niet de weermacht die wij zo zeer vreesden, maar de SS en de SA , die ook regelmatig razzia’s op mensen uitvoerden. Maar hoezeer wij allemaal hoopten dat de Engelsen de Maas over zouden steken, het gebeurde niet. De Duitsers hielden het bruggenhoofd Afferden/Bergen. Soms werd er wel eens iemand van ons gepakt. Dan werd je naar de Drieangel gebracht, ingeschreven en naar de tankgraaf gebracht om te werken. Om niet voor de Duitsers te moeten werken hebben wij vele nachten in strohopen en in de oude leigraaf geslapen.
Het waren bange nachten: Engelse bommenwerpers boven ons en Duitsers die ons zochten. Met ons groepje tussen 18 en 25 jaren gaven we elkaar altijd moed, angst lieten wij niet merken. Als er razzia’s in Siebengewald waren wist binnen 5 minuten iedereen het. Dit ging als een loopvuur. Je zag dan de jongens en mannen weglopen, allemaal hadden ze een schuilplaats. Zo hadden wij met ons groepje de verstopplaats aan het Ven. Van daar hadden wij een goed overzicht van wat er op de hei gebeurde. Op een dag hebben wij weer de vlucht moeten nemen en toen wij naar de hei keken zagen wij Jan Kersten (tufferd) nog op het Ven aan komen rennen. Wij hoorden op eens schoten vallen en dachten allen ” nu hebben zij hem neer geschoten !” Maar toen de SS bij Jan kwam stond hij weer op. Gelukkig had de SS’er in de lucht geschoten en was er met Jan niets aan de hand. Het werd voor Jan wel werken op die dag aan de tankgraaf. Ja, zo was er elke dag wat anders.
Op 6 januari was het dan zo ver en kwam de SA er iedereen uit zetten of beter gezegd, eruit gooien. Het had dan ook geen zin om iets tegen de Duitsers te zeggen, want anders kon je een geweerkolf in je rug krijgen.
Wij hadden van ons huis al gezien dat de Duitsers op de Gochsedijk bij Tebarts alles aan het regelen waren. Wij moesten direct aansluiten. De meeste mensen waren met de fiets en hadden van alles in zakken en lakens op de fiets gebonden. Enkele hadden nog een bolderkar of een kinderwagen achter de fiets gebonden.
Gelukkig had iedereen zich er al op voorbereid, het gerucht had al enkele dagen geduurd dat Siebengewald weg moest. Het deed pijn alles achter te laten wat je zo dierbaar was. We mochten geen dieren meenemen, zo hebben wij ook onze hond achter moeten laten. Het was koud die dag en het waaide verschrikkelijk.
Telkens kwamen er sneeuwbuien. Tegen 4 uur kwamen wij in Goch in het ziekenhuis aan. Tegen half zeven kregen wij eten. Het was het eerste wat wij die dag kregen. In het ziekenhuis moesten alle
pakken in een apart vertrek. De meesten zagen er tegen op om dat ze bang waren dat er iets gestolen zou worden. Later bleek ook zo als werd vermoed, dat het een en ander verdwenen was.
Dit gebeurde op 6 januari 1944 en het was de eerste dag van een lange tocht. Het Gochse Ziekenhuis was de eerste opvang voor geëvacueerde Siebengewalders.
Het was een barre tocht. Het was een trieste aanblik, toen de Duitsers het vertreksein gaven richting Goch. De bedoeling was, de bittere stoet naar Kleve te laten gaan, maar dat ging niet door omdat we in Kleve niet konden overnachten, daar zaten nog Russische dwangarbeiders en anderen in de scholen.
Hoe dan ook, op 7 januari vertrokken wij richting Kleve. Het was een bitter koude morgen en er viel heel wat sneeuw. Onderweg daar naar toe zag je mensen, mannen, vrouwen, meisjes, jongens, langs de weg hun behoefte doen. Je zag het, maar iedereen liep stil verder. Er ging zo veel door je heen. We begrepen wel dat het niet anders kon, het was een van de vele vernederingen die de bezetters ons toen aandeden. Ik zie Bertus Venbroeks met Vrouw nog achter ons aan komen met 5-6 kinderen op hun fiets. Wat hadden deze mensen het extra zwaar.
Onderweg kregen we ook hier en daar koffie (moekefoek) met een snee mik van Duitse mensen en boeren die ijlings uit hun huizen kwamen toen ze ons voorbij zagen trekken.
Het was al bijna donker toen we in Kleve aankwamen. Het was ook een barre tocht van 15 km. Het was inmiddels harder gaan sneeuwen, toen wij op een schoolplein in Kleve aankwamen. Binnen in de school lag alles vol stro. Wij gingen allemaal bij elkander zitten, we waren bang dat ze Kleve zouden bombarderen. Het was er zo vies in die school, we voelden de luizen en vlooien op onze handen en benen lopen. Het was pikdonker in die school en niemand dacht aan slapen. We telden iedere minuut af, want ze hadden ons verteld dat we de volgende morgen naar ‘s Heerenberg zouden gaan.
We waren allemaal bang dat de Duitsers die nacht onze spullen (het was al niet veel) zouden stelen, maar toen wij die morgen buiten kwamen kregen wij een andere tegenslag. Het had die nacht zo hard gesneeuwd zodat we tot onze knieën in de sneeuw zakten.
Onze fietsen, karren en alles zat zo dik onder de sneeuw dat niemand meer wist wat van hem of van haar was. Toen we onze spullen weer gevonden hadden waren de Duitse SA mannen ook al weer aanwezig. Gelukkig zou dit onder Duits commando onze laatste tocht worden, in ‘sHeerenberg zouden de SA mannen ons overdragen aan het Nederlandse Rode Kruis die verder onze evacuatie zouden regelen. Zo trokken wij richting ‘sHeerenberg en het sneeuwde nog steeds, en de mensen die deze tocht hebben meegemaakt weten nog wel dat het de zwaarste is geweest, zonder eten of drinken, met zwaar bepakte fietsen en een laag sneeuw tussen twintig en dertig centimeter.
Zo herinner ik me nog dat een Duitse vrouw uit haar boerderij kwam lopen met een grote korf boterhammen. Dit was in de buurt van Emmerich, en gelukkig kreeg i k ook een boterham.
Als ik ooit iemand dankbaar ben geweest dan was het toen wel deze vrouw.
In Emmerich werden we met een veerpont de Rhein overgezet en ging het richting Nederlandse grens. Je kon zien dat er weer een beetje hoop op de gezichten te lezen was. Toen wij ‘sHeerenberg binnen kwamen moesten we een lange heuvel op. Bovenop de berg werden wij ontvangen door de mensen van het Rode Kruis die iedereen weer verdeelde bij burgers waar we die nacht konden slapen.
...
Wij gingen ons al gauw vervelen. Celle en ik waren al een poos bevriend met een jonge man van het Rode Kruis die voetbal speelde in het eerste elftal van “ RV Vooruit”. Dat was een tweede klas club. Deze was een paar klassen hoger dan onze club Stormvogels uit Siebengewald. Alles kwam weer langzaam op gang, ook het voetbal. Zo kwamen we op het idee om met een evacué- elftal te spelen tegen RV Rijssen Vooruit. Nou, Celle en ik hebben heel wat afgefietst om een goed elftal bij elkaar te krijgen met spelers uit Gennep, Afferden, Bergen en natuurlijk Siebengewald. Het waren allemaal spelers uit een eerste elftal zoals Wim Verpoort, Thij Verpoort, Jo Lauf, Flip Lauf, Celle en ik (broer kersten). Ook de mensen en evacués in andere dorpen wisten dat er op zaterdagavond een voetbalwedstrijd gespeeld zou worden. Rijssen had een mooi voetbalveld met overdekte tribunes. Celle en ik waren al vroeg op het veld want we kregen van Rijssen shirts, broeken en sokken. Langzaam aan was iedereen gekomen en gingen we ons omkleden onder de tribunes waar prachtige kleedlokalen waren. Toen een klop op de deur, en de scheidsrechter riep: ” beginnen jongens”!
Op het veld aangekomen wisten wij niet wat ons overkwam en ging ik even door de knieën. Van overal waren mensen gekomen. Voor zo veel toeschouwers had ik nog nooit gevoetbald. Later werd ons door een voetbalvriend uit Rijssen gezegd dat er tussen de 4000 en 5000 toeschouwers aanwezig waren.
Celle was aanvoerder en zo begonnen we tegen een club die 4 klassen hoger speelde dan wij. Het werd een prachtige wedstrijd met zeer goed voetbal. Wij wonnen die wedstrijd met 5-3. We kregen van iedereen een pluim , maar wij hadden ook alles gegeven. Zo’n verzetje had ons allemaal goed gedaan.
Maar toch gingen we allemaal naar huis verlangen en elke dag vroegen wij op het gemeentehuis of we nog niet naar huis konden. ...
Het was triest en deed je pijn, bijna alle huizen waren kapot, geen daken er meer op, maar een ding was zeker;
We waren weer thuis van onze zware evacuatietocht. Maar we hadden er allen veel van geleden, maar wij hadden vijf jaar bezetting overleefd en waren weer vrij. Een ding stond voor ons vast, we zouden ondanks alle tegenslagen allemaal met frisse moed en energie aan de opbouw van ons dierbaar Siebengewald beginnen.