Goch
In het wapen van Goch (zie bovenbalk tweede van links, op de kaart hieonder een 17de-eeuwse versie) zie we, net als in dat van veel andere steden in de buurt, onderin de mispelbloem, die de graven van Gelre oorspronkelijk in hun wapen voerden. Een exact jaar waarin deze Goch tot stad verhieven is niet bekend, maar rond 1242 wordt met de aanleg van de verdedigingswerken begonnen. Even daarvoor (tussen 1200 en 1250) is Goch van de parochie Hülm afgescheiden. In 1261 wordt het voor het eerst als stad genoemd.
In 1248 stichten de graven van Gelre ook het klooster Graefenthal, noordelijk van Goch aan de Niers. Dit gebeurt op de vervallen burcht Rott van ridder Stefan van Plees, die daarvoor in ruil het goed Overbrouck bij Kessel krijgt (en in Asperden al meerdere goederen van het Utrechtse Salvatorklooster in leen had).
Deze 17de eeuwse plattegrond van Goch is in een aantal versies bekend: van de kaartenmakers Blaeu, Jansonius en Van der Aa (hier afgebeeld). Het westen is ongeveer boven, waar de weg naar de Maas (en Gaesdonck en Siebengewald) de stad verlaat.
De graaf werd in de stad vertegenwoordigd door een Ambtman of Drost. Tot het Ambt Goch behoorden ook de gerechten Asperden, Hülm, Weeze (met Siebengewald) en Mook. De bij de ontginning van 1346 genoemde Diederik van der Straten was Ambtman in Goch, maar onderhield ook goede relaties met de graaf van Kleef.
Vanaf 1339 is Gelre een hertogdom. De hertog beschikt binnen Goch over een burcht (Kastell, in de linkerpunt van de plattegrond).
In 1371 schenkt Adelheid inger Gaesdonck haar rechten op de hoeve Gaesdonck aan het Broederhuis in Goch. Sinds 1401 noemen zij zich Augustijner koorheren, in 1404 verhuizen de broeders van de stad naar de hoeve, die meer dan 70 morgen groot is en zowel onder Hülm als Asperden valt. In 1437 worden klooster en kerk ingewijd.
In 1423 krijgt het klooster toestemming de weg van Goch naar de Maas om het kloosterterrein te leggen. Sindsdien heeft de Gochse dijk in Siebengewald dus een knik.
In 1473 verovert Karel de Stoute Gelre, en schenkt de stad Goch aan de hertog van Kleef, als dank voor zijn hulp. Op het stadskasteel, dat uitgebouwd en versterkt wordt, woont dan een Kleefse rechter.