Uit het dagboek van de Zusters van Onze Lieve Vrouw
Siebengewald had over de oorlogsjaren een eigen verhaal; de scholen hadden al Duitse soldaten, Poolse arbeiders en Italiaanse krijgsgevangenen geherbergd, maar waren in januari 1944 weer met kinderen gestart totdat op 22 februari 1944 cirkelende en dalende vliegtuigen op direct gevaar duidden. Alle kinderen werden in de kloosterkelder gebracht. Vanaf die dag werd de spanning als maar groter en kwam het oorlogsgeweld steeds dichterbij. Nijmegen was het doelwit. De op 2 september begonnen school, werd op 11 september in beslag genomen, maar toen steeds meer parachutisten neerkwamen en de Engelsen begonnen te bombarderen, vertrokken de Duitsers hals over kop. Er werden in het klooster twee verbandkamers ingericht. Het ging er op een mensenasiel lijken; steeds meer evacués, waarbij een gezin van dertien personen. Groot was de ontsteltenis toen op 1 november 1944 de pastoor van de preekstoel afkondigde, dat Siebengewald moest evacueren: zieken en kinderen, die niet konden lopen zouden op karren vervoerd worden en moesten zich hiertoe bij het klooster opgeven. Zuster Maria Ottilia en Zuster Lietberta boden aan om mee te gaan en onderweg de mensen te helpen.
De evacuatie zou een barre tocht worden!
15 januari 1944:
Wat zou het jaar 1944 brengen? Een vraag die bij velen open stond. Op deze dag mocht zuster Lietberta die toch in Venlo moest zijn naar Tegelen en een medezuster afhalen. Zr. Lietberta
(wijkzuster) had het deze maand ontzettend druk. Tot nu toe had de school nog steeds vrij gehad wegens gebrek aan kolen. Alles werd geprobeerd om kolen te krijgen.
22 februari 1944
We waren op die dag nauwelijks in school met de les begonnen of we werden opgeschrikt door ontzettend veel vliegtuigen in de lucht. Buiten daalde en cirkelden de vliegtuigen. Gauw werden alle kinderen en de zusters in de kelder gebracht. Nauwelijks waren ze daar of ze hoorden bommen vallen. In de kelder werd luid gebeden. De zusters lieten de kinderen zingen om ze wat af te leiden.
6 en 7 september
Op deze twee dagen was hier een groot troepentransport. Overal kregen de mensen inkwartiering. De jongensschool werd al in beslag genomen en ook onze school kwamen ze bekijken.
11 september:
Ook onze school werd in beslag genomen door Duitse soldaten.
19 september:
Er viel een brandend vliegtuig op een huis hier in Siebengewald. De wijkzuster werd er naartoe geroepen omdat de moeder van de familie ziek in bed lag.
21 oktober:
Er werd besloten om alles wat waarde had in de tweede kelder te brengen en deze dan dicht te metselen.
Een dag later moest de kelder onder de hoogmis dichtgemetseld worden. De metselaar had veel moeite ermee omdat de kelder veel te vol zat. De muur viel er telkens uit.
1 november:
Vanaf de preekstoel moest pastoor Asselberghs aflezen dat ook Siebengewald moest evacueren. Zieken en kleine kinderen, die voor vervoer per kar in aanmerking kwamen moesten zich bij de zusters melden. Er werd besloten dat zuster Ottilia en zuster Lietberta mee zouden gaan. Allen moesten zaterdag 8 uur aanwezig zijn.
4 november:
In de ochtend van deze dag trok dan de eerste stoet evacués weg. Wat de mensen maar mee konden sjouwen namen ze mee. Ook pastoor Asselbergs ging mee. Kapelaan Huybers die eerst ondergedoken was, hij had in een discussie laten weten wat hij over het boek “Mein Kampf” dacht en moest een tijd lang onderduiken, was er nu weer bij.
30 december 1944
Op deze dag kwam er weer een bevel voor evacuatie. Bepaalde families moesten op 31 december bij de kerk staan.
31 december 1944
Om 9 uur was er maar een familie bij de kerk. Uit wraak haalde de Duitse Ortskommandant heel veel mensen zo uit hun huizen. Ook iedereen die hij op straat zag nam hij mee. Dat wij en het hele dorp erg onder de indruk waren is te begrijpen. Bovendien was het vanuit de lucht heel gevaarlijk.
5 januari 1945
De tijd ging snel. De Grünen maanden tot haast. Onze kar zou buiten gebracht worden. Maar o wee, het wankele ding zakte al in elkaar voor we buiten waren. De smid en de fietsenmaker werden gewaarschuwd en zo was het gauw weer in orde. Toen wij vertrokken durfden wij niet meer om te kijken! Hoe zouden wij het terug vinden? We moesten ons inhouden om niet in tranen uit te barsten. We gingen op de weg naar de grens. Op de weg van Siebengewald naar Goch moesten we allen halt houden en er werden nog 45(?) fietsen gevorderd. De mensen die het slachtoffer waren moesten hun pakken afladen en maar zien dat de een of ander hun spullen meenam.
Wie zoiets niet meegemaakt heeft kan dit niet begrijpen. Het was treurig om aan te zien hoe de zieken op karren vervoerd moesten worden. Een man die reeds jarenlang helemaal verlamd was en z’n knieën bij de kin had, werd boven op een kar gelegd die volgeladen was met zakken van de mensen. Het was niet om aan te zien.
De volgende dag in alle vroegte werd de reis weer voortgezet over Emmerich naar ‘sHeerenberg. Deze tocht werd een ware kruistocht. Het stormde en sneeuwde hevig. Vooral bij de Rhein was het verschrikkelijk. Toen zuster Corneli in een huis wat drinken vroeg, kreeg ze gewoon wat koud water. Gelukkig waren niet alle mensen zo. Het was een treurig gezicht. De weg was glad, de paarden konden haast niet vooruit. Aan de Rhein werden we met grote groepen op het pont gedreven en toegesnauwd alsof we vee waren. Veel mensen dachten dat hun laatste uur geslagen was. Ook tegen de zusters gingen de Grüne vreselijk te keer, omdat de zusters met hun patiënten niet vlug genoeg waren. Eindelijk kwamen we doodmoe en
koud in ‘sHeerenberg aan. Van slapen kwam er niet veel. We waren te moe en te zeer onder de indruk.
De volgende dag, dinsdagmorgen, gingen we eens kijken waar de andere Siebengewaldse mensen
zaten. Maar omdat er in ‘sHeerenberg geen plaats meer was moesten deze mensen nog door gaan tot Zeddam. Plotseling moest ook ons transport weer verder, naar Wehl. In het stikdonker door hoge sneeuw probeerden de
zusters de weg te vinden. Dat er “een stille traan”
werd geschreid is niet te verwonderen. Het was een stille dood-enge weg. In Wehl werden we
onthaald op een bordje dunne erwtensoep en de kinderen op een bord pap. De volgende dag kwam het bericht dat we moesten vertrekken naar Hummelo. Niemand had ons hier verwacht, dus was er niets voorbereid. Zo hadden de Siebengewalders nog veel tegenslagen te verwerken op hun evacuatietocht via Zeddam en Borculo naar Wehl, over Hengelo, Ruurlo, Nijverdal, Ommen, Hoogeveen naar het hoge noorden tot Assen en Groningen.
De chaotische toestanden en het volstrekt ontbreken van enigerlei organisatie, zodat men telkens moest improviseren, maakten bij velen een onuitwisbare indruk. Slechts de hartelijke ontvangst, de vaak warme zorg en de vele plaatselijke initiatieven om de vluchtelingen de helpende hand te reiken, waren in staat het doorstane leed enigszins te verzachten.
Op 19 mei 1945 mocht men de formulieren invullen voor de “terugtocht”. De spanning was zo groot dat de heerlijke erwtensoep, die de familie voor de evacués gekookt had, niet meer smaakte. Volgens afspraak stond iedereen om 12 uur klaar, maar er kwam geen auto, en dat duurde tot drie uur. Toen was er een auto, maar deze was zo overvol, dat de bagage niet mee kon.
Met zesenzeventig personen, staande op een kar, betekende een schokvrije opstelling, maar was wel benauwd en vaak angstig, daar de weg slecht was en bochtig. Vooral op de Rijnbrug werd menig schietgebedje gezegd. Zou de laatste etappe een goed eind hebben? Men kon elkaars hartslag voelen, want de spanning was een gedeeld goed, nu de bevrijding nabij was. Even stoppen in Mook, waar de mannen een doosje sigaretten, de kinderen snoepjes en allen goed besmeerde boterhammen met melk of karnemelk kregen. Het leek wel of het Beloofde Land werd binnen gereden. En als een triomflied klonk uit aller mond en hart: “ Waar in’t bronsgroen eikenhout…”. Het meest professionele koor had dit lied nooit zò kunnen zingen: alles wat geweest was, werd er in uitgezongen, maar vooral de dank en het verlangen naar…. Ja naar wat….?
Toen de auto vanuit Mook op bekend gebied kwam, en het buiten al donker was geworden, leek de wereld zo spookachtig met de silhouetten van verwoeste huizen en neergeslagen bomen. Was dit het eigen land ? Verwoesting alom. Angst en treurnis deed een griezelige stilte ontstaan tussen alle mensen - elk had zijn eigen gedachten en vrees. Waar het bekende niet of totaal gehavend werd gezien, steeg een krampachtige kreet uit de massa, waardoor het samen staan nog benauwender werd.
Weer thuis, eindelijk; wel uitgeput en afgemat in een gehavende woning, waar niets ongeschonden was. Tussen binnen en buiten was geen verschil, daar hele muren waren weggeslagen. Overal dreigden stenen naar beneden te komen, zodat de nacht vanaf half vier op kermisbedden in de bewaarschool werd doorgebracht. Alleen daar was een leefmogelijkheid, zoals later bleek.